mercredi 8 mai 2019

Sterke of onregelmatige werkwoorden (4); verbes forts ou irréguliers / alfabetische lijst; liste alphabétique / grammatica, spraakkunst; grammaire / Nederlands; néerlandais

  • Verbes forts ou irréguliers / sterke werkwoorden of onregelmatige werkwoorden (irreguliere verba)
  • Présentation : infinitif; prétérit, imparfait; participe passé / Presentatie : infinitief; o.v.t., onvoltooid verleden tijd, imperfectum, preteritum; voltooid deelwoord, verleden  deelwoord, participium (perfecti), participium (perfectum), participium van het perfectum
  • Formes verbales au singulier et au pluriel / Werkwoordsvormen in het enkelvoud (de singularis) en in het meervoud (de pluralis)
---------------
VERBES FORTS OU IRREGULIERS
E. Doyen, licencié en philologie germanique
---------------
Vertaling van de werkwoorden in het Frans
Traduction des verbes en français

verslinden : avaler, dévorer, engloutir
vinden : trouver
vlechten : tresser
vlieden : fuir, s'enfuir
vliegen : voler [dans les airs]
vlieten : couler, fuir, ruisseler
vouwen : plier
vragen : demander
vreten : dévorer
vriezen : geler
waaien : souffler [vent]; s'envoler, être emporté par le vent
wassen (waste, wasten, gewassen) : laver
wassen (wies, --, gewassen) : croître, grandir, pousser
wegen : peser
werpen : jeter
werven : recruter; racoler [péjoratif]
weten : savoir
weven : tisser
wezen : être
wijken : reculer, céder, fléchir
wijten (aan) : attribuer (à), imputer (à)
wijzen : montrer, indiquer
willen : vouloir
winden : enrouler, envelopper
winnen : gagner
worden : devenir
wreken : venger
wrijven : frotter
wringen : tordre
zeggen : dire
zenden : envoyer
zien : voir
zijn : être
zijgen : s'affaiser; passer, filtrer
zingen : chanter
zinken : sombrer, couler
zinnen (op) : songer (à), penser (à), réfléchir (à) / ook : zinnen, zinde, zinde, gezind [naar de zin zijn, aanstaan] : plaire à, convenir à
zitten : être assis
zoeken : chercher
zouten : saler
zuigen : aspirer, sucer
zuipen : se soûler, picoler
zwelgen : se vautrer (dans), se gargariser (de); avaler goulûment, engloutir, ingurgiter
zwellen : enfler, gonfler
zwemmen : nager
zweren (zwoer, zwoeren, gezwoeren) : jurer, prêter serment
zweren (zwoor/zweerde, zworen/zweerden, gezworen) : suppurer, s'infecter
zwerven : errer, vagabonder
zwijgen : se taire
---------------
Pinterest : document 'onregelmatige of sterke werkwoorden (4)' / format JPEG
Doctissimo : document 'onregelmatige of sterke werkwoorden' (4) / jpeg-formaat

Aucun commentaire:

Enregistrer un commentaire