- Exercices grammaticaux en néerlandais / Nederlandse grammatica-oefeningen
- Grammaire néerlandaise / Nederlandse grammatica, Nederlandse spraakkunst
- Auxiliaires de mode / Modale (hulp)werkwoorden : kunnen, mogen, moeten, willen
- Verbes particuliers / Bijzondere werkwoorden : hoeven (niet) ... te + inf., dienen ... te + inf., weten ... te + inf.
- Niveaux : 5N1, 6N1, 6N2 / Niveaus : 5N1, 6N1, 6N2
---------------
Observez les exemples suivants
Bekijk de volgende voorbeelden
Hij kan heel goed communiceren en mensen motiveren.
Hij weet heel goed te communiceren en mensen te motiveren.
➛[pouvoir, savoir - la capacité ou la possibilité / het vermogen of de mogelijkheid]
De auto moet gerepareerd worden / worden gerepareerd.
De auto dient gerepareerd te worden / te worden gerepareerd.
➛[devoir - l'obligation / de verplichting]
Je hoeft niet te schrikken.
Je hoeft geen schrik te hebben.
➛[ne pas devoir, ne pas être nécessaire - la non-nécessité : dans une phrase négative /
het niet nodig zijn : in een negatieve zin]
Je mag niet op de boom klimmen.
➛[pouvoir - la permission ou l'interdiction / de toestemming of het verbod]
Hij wil informatie krijgen over de stad Delft.
➛[vouloir - la volonté / de wil]
De auto dient gerepareerd te worden / te worden gerepareerd.
➛[devoir - l'obligation / de verplichting]
Je hoeft niet te schrikken.
Je hoeft geen schrik te hebben.
➛[ne pas devoir, ne pas être nécessaire - la non-nécessité : dans une phrase négative /
het niet nodig zijn : in een negatieve zin]
Je mag niet op de boom klimmen.
➛[pouvoir - la permission ou l'interdiction / de toestemming of het verbod]
Hij wil informatie krijgen over de stad Delft.
➛[vouloir - la volonté / de wil]
Sclera picto's
---------------
Oefening / Exercice
Utilisez le verbe correct en fonction du contexte / Gebruik het passende werkwoord in verband met de context : kunnen, mogen, moeten, willen, hoeven (niet) te, dienen te, weten te
01. ............... ik nog een boterham hebben?
02. Als je zo speelt, ................ je nooit winnen!
03. Hij voelt zich veel beter en ................ niet meer denken aan de dood van zijn hond.
➛woordenschat : de dood : la mort
04. Jij ................ vandaag niet te komen. Het is niet nodig.
05. ............... je met wat vis beginnen? Of heb je liever soep?
➛woordenschat : wat = een beetje
06. Vandaag ............... ik terug naar de huisarts omdat ik nog steeds koorts heb.
➛woordenschat : de huisarts : le médecin de famille
07. Dit probleem ................ nu opgelost te worden.
08. Goedenmorgen, mevrouw! .................. we binnenkomen?
09. Ik ................. je niet te zeggen dat je altijd in mijn gedachten zit.
➛woordenschat : de gedachte : la pensée
10. Waarom heeft hij over zijn problemen niet ................. praten? We hadden hem toch ............... helpen!
➛woordenschat : toch : quand même
---------------
OPLOSSINGEN / SOLUTIONS
01. mag
02. kan/kun
03. wil
04. hoeft
05. wil
06. moet
07. dient
08. mogen
09. hoef
10. willen - kunnen
Aucun commentaire:
Enregistrer un commentaire