lundi 29 avril 2019

Grammaticale vormen en bijzondere woorden; formes grammaticales et mots particuliers / schrijf- en spreektaal [4]; langue écrite et parlée / Nederlandse woordenschat; vocabulaire néerlandais

  • Usage lexical en Flandre (Belgique) et aux Pays-Bas / Lexicaal gebruik in Vlaanderen (België) en in Nederland
  • Question linguistique : formes grammaticales et mots particuliers / Taalvraag : grammaticale vormen en bijzondere woorden
  • Langue écrite (langue formelle) et langue parlée (langue informelle) / Schrijftaal (formele taal) en spreektaal (informele taal)
  • Vocabulaire néerlandais-français / Woordenschat Nederlands-Frans
Kwakelbrug (Edam)
---------------
SCHRIJFTAAL (of FORMELE TAAL) en SPREEKTAAL (of INFORMELE TAAL) 
in Vlaanderen (België) en in Nederland
LANGUE ECRITE (ou FORMELLE) et LANGUE PARLEE (ou INFORMELLE) 
en Flandre (Belgique) et aux Pays-Bas 

De meeste woorden uit de spreektaal kunnen bijna altijd worden geschreven. Woorden uit de schrijftaal worden relatief weinig in de spreektaal gebruikt. Als een woord (of een vorm) zich in de kolom 'SCHRIJFTAAL' bevindt, betekent dat toch niet dat het volledig uitgesloten wordt van de spreektaal, maar gewoon dat het naargelang de gewoontes van de taalgebruikers minder vaak gehanteerd wordt in de alledaagse taal dan het overeenkomende woord in de kolom 'SPREEKTAAL'.

La plupart des mots de la langue parlée peuvent presque toujours s'écrire. Les mots de la langue écrite s'emploient relativement peu dans la langue parlée. La présence d'un mot (ou d'une forme) dans la colonne 'SCHRIJFTAAL' ne signifie cependant pas qu'il soit complètement exclu de la langue parlée, mais simplement que son emploi est, selon les habitudes des locuteurs, moins fréquent dans la langue usuelle que son correspondant de la colonne 'SPREEKTAAL'.
---------------
SCHRIJFTAAL (FORMELE TAAL) ⇒ SPREEKTAAL (INFORMELE TAAL) 
VERTALING in het Frans
LANGUE ECRITE (LANGUE FORMELLE) ⇒   LANGUE PARLEE (LANGUE INFORMELE) ⇒ TRADUCTION en français

GRAMMATICALE VORMEN en BIJZONDERE WOORDEN 

1. alle (n) ⇒ allemaal ⇒ tous

2. alles wat  wat ... allemaal, wat ... zoal  tout ce qui, tout ce que
3. beide(n)  allebei ⇒ tous (les) deux
4. der [genitief](bv.: het woordenboek der Nederlandse taal) van de (bv.: het woordenboek van de Nederlandse taal) du, de la, des (par ex. : le dictionnaire de la langue néerlandaise)
5. Jans boek [genitief, bezits-s]  Jan z'n boek, het boek van Jan  le livre de Jan
6. Anna's auto [genitief, bezits-s]  Anna d'r auto, de auto van Anna ⇒ l'auto d'Anne
7. elkaar  mekaar, elkaar  l'un(e) l'autre, mutuellement
8. men (2) zegt ... je zegt ..., we zeggen ..., ze zeggen ..., de mensen zeggen ..., iemand zegt ..., (of een passieve vorm) er wordt gezegd ...)  on dit ...
9. dergelijk(e) (2) zo'n, zulk(e)  un(e)tel(le)
10. een weinig (2) suiker  een beetje suiker, wat suiker  un peu de sucre
11. enige, enkele  een paar, enkele  quelques
12. iets  wat  quelque chose
13. niets  niks  rien
14. Ik heb aan iets gedacht; ze heeft op iets gewacht Ik heb ergens aan gedacht; ze heeft ergens op gewacht J'ai pensé à quelque chose
15. Ik heb aan niets gedacht  Ik heb nergens aan gedacht  Je n'ai pensé à rien.
16. de/het mijne; de/het jouwe, ...  die/dat van mij; die/dat van jou, ...  le mien, la mienne; le tien, la tienne, ...
17. zulk een (1) zo'n  un tel ..., un si ...
18. alsof  net of  comme si
19. daar (2), doordat omdat  parce que, comme
20. doch (1), echter (1)  maar  mais, cependant
21. hoewel, ofschoon  al + inversie [bv.: Al was het slecht weer, toch gingen we wandelen / Al was het slecht weer, we gingen toch wandelen]  bien que, quoique
22. indien (1), wanneer (1)  als, inversie + dan ... [bv.: Komt u te laat, (dan) maken we een  nieuwe afspraak ] ⇒ si 
23. na ... te + infinitief  nadat + bijzin  après + infinitif passé, après que + subordonnée
24. alvorens ... te + infinitief  voordat + bijzin  avant de + infinitif, avant que + subordonnée
25. (noch) ... noch ...  zomin ... als ...; geen ... en/of ...; geen ... en geen ...; niet ... en niet ...  ni ... ni ...
26. zodra  zo gauw  dès que
27. de bladeren  de blaren  les feuilles (d'arbre, de plante, ..)
28. zakenlieden  zakenlui, zakenmannen, zakenmensen ⇒ des hommes d'affaires
29. een goed leraar  een goeie leraar  un bon professeur
30. ik houd (1) ik hou  je tiens
31. ik wilde, we wilden, ...  ik wou, we wouden/wou(w)en, ...  je voulais, nous voulions, ...
---------------
(1) Niet gebruikelijk in de spreektaal in Nederland.
(2) Weinig gebruikelijk in de spreektaal in Nederland, behalve voor bepaalde gevallen.
---------------
Pinterest : document 'Schrijftaal & Spreektaal 4' / jpeg-formaat
Doctissimo : document 'Schrijftaal & Spreektaal' / format JPEG

Aucun commentaire:

Enregistrer un commentaire