mardi 28 août 2018

Exercice; oefening : le pronom personnel (3); het persoonlijk voornaamwoord, het pronomen personale / grammaire; grammatica / néerlandais; Nederlands

  • Exercice grammatical / Grammaticale oefening
  • Le pronom personnel / Het persoonlijk voornaamwoord, het pronomen personale (het personaal pronomen)
  • Grammaire néerlandaise / Nederlandse grammatica, Nederlandse spraakkunst
  • Niveaux  : 4N1, 4N2, 5N2 / Niveaus : 4N1, 4N2, 5N2
Molentekening van Joost Veerkamp, Paltrokmolen, Ansichtkaart
https://www.pinterest.fr/pin/319051954828000413/
---------------

Grammatica-oefening / Exercice de grammaire

Vind het passende persoonlijk voornaamwoord met behulp van de context.
Trouvez le pronom personnel adéquat à l'aide du contexte.

01. Hans en Annie zijn in hun nieuwe woonkamer en ze vinden .............. heel mooi.
02. Waar is Liesje? Ik zie ............... niet.
03. Je trein komt om één uur het station binnen. Ik kom ............... dus om één uur afhalen.
04. De messen liggen op de tafel. Breng ................ nu naar de keuken.
Woordenschat ➛het mes : le couteau
05. Die mensen wonen hier. Ga ............... de weg vragen!
06. Er zijn veel mensen op de markt. Helma kijkt naar ............... .
07. De boer heeft vandaag eieren en aardappelen. Hij verkoopt ............... op de markt.
08. Waar staan mijn twee vriendinnen? Ik zie ............... niet.
09. Hij ziet zijn vrienden niet meer en denkt niet meer aan ............... .
10. Mijn wagen is nog goed. Ik verkoop ............... niet.
11. Hans en Annie wandelen met elkaar. Hij neemt ................. bij hand.
Woordenschat ➛ iemand bij de hand nemen : prendre quelqu'un par la main.
12. 'Al die snoepjes zijn voor ............... !' roepen de kinderen, maar moeder zegt ............... : 'Nee, die snoepjes zijn niet voor ............... alleen !'
Woordenschat ➛ het snoepje : la friandise
13. Neem de lepels en de vorken en leg ............... maar op tafel !
Woordenschat ➛ de lepel : la cuillère / de vork : la fourchette
14. - Wat geeft u ons ? / - ............. geef ............ een horloge.
15. Dat is een mooi beeld! We kopen ............... meteen.
Woordenschat ➛ meteen : immédiatement, tout de suite
16. We hebben nog een flat. Morgen verkopen we ............. , dan hebben we weer geld.
Woordenschat ➛ weer (= opnieuw) : à nouveau, de nouveau
17. Hier is je ei. Pas op! Breek ............... niet!
18. Meneer Jansens is met zijn auto in de stad, maar nu moet hij ............... parkeren.
19. De jongens spelen in de tuin. Wil je met ............... meespelen?
20. De meisjes spelen in de tuin. Zie je ............... ?


--------------
OPLOSSINGEN / SOLUTIONS

01. hem (ze)/die [de woonkamer (m./v.) : Het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke de-woorden is in het Nederlands aan het verdwijnen. De meeste (Noord-)Nederlanders  beschouwen ze als mannelijke woorden; Vlamingen en Zuid-Nederlanders, die het 'oude' woordgeslacht nog wel herkennen, kiezen vaak voor vrouwelijk. De huidige woordenboeken verwijzen naar het Groene Boekje of de Lijst Nederlandse Taal : de meeste de-woorden mogen als mannelijk beschouwd worden (een klein aantal de-woorden zijn vrouwelijk). Gebruik dus liever hem of die
02. haar
03. je
04. ze/die
05. Ga hun ... [strikte regel, klassieke regel]; ook mogelijk : Ga hen/ze  ... [soepelere regel: hun, hen en ze worden in moderne gesproken taal - en steeds meer in moderne geschreven taal - door elkaar gebruikt.]¹
06. naar hen [strikte regel, klassieke regel]; ook mogelijk : naar hun, (naar ze) [soepelere regel: hun, hen en ze worden in moderne gesproken taal - en steeds meer in moderne geschreven taal - door elkaar gebruikt.]¹
07. ze/die
08. Ik zie hen ... [strikte regel, klassieke regel]; ook mogelijk : Ik zie hun/ze [soepelere regel: hun, hen en ze worden in moderne gesproken taal - en steeds meer in moderne geschreven taal - door elkaar gebruikt.]¹
09. aan hen [strikte regel, klassieke regel]; ook mogelijk : aan hun, (aan ze) [soepelere regel : hun, hen en ze worden in moderne gesproken taal - en steeds meer in moderne geschreven taal - door elkaar gebruikt.]¹
10. hem/die
11. haar
12. voor ons / ... zegt hun [strikte regel, klassieke regel]; ook mogelijk : ... zegt hen/ze [soepelere regel : hun, hen en ze worden in moderne gesproken taal - en steeds meer in moderne geschreven taal - door elkaar gebruikt.]¹
13. ze/die
14. Ik geef jullie ...
15. het
16. hem/die
17. het
18. hem/die
19. met hen [strikte regel, klassieke regel]; ook mogelijk : met hun, (met ze[soepelere regel : hun, hen en ze worden in moderne gesproken taal - en steeds meer in moderne geschreven taal - door elkaar gebruikt.]¹
20. Zie je hen[strikte regel, klassieke regel]; ook mogelijk : Zie je hun/ze? [soepelere regel: hun, hen en ze worden in moderne gesproken taal - en steeds meer in moderne geschreven taal - door elkaar gebruikt.]¹

¹ A. M. Fontein, A. Pescher - ter Meer, Nederlandse Grammatica voor Anderstaligen, Nederlands Centrum Buitenlanders, Utrecht / W. Mattens, P. Vandenberghe, Praktische Spraakkunst van het Algemeen Bruikbaar Nederlands, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen - Utrecht
--------------
Doctissimo : document 'Oefening - le pronom personnel - het persoonlijk voornaamwoord' 
Pinterest : document 'Oefening - le pronom personnel - het persoonlijk voornaamwoord' 

Aucun commentaire:

Enregistrer un commentaire