- Exercices grammaticaux / Grammatica-oefeningen
- Grammaire / Grammatica, spraakkunst
- Auxiliaires de mode / Modale (hulp)werkwoorden : kunnen, mogen, moeten, willen
- Niveaux : 4N1, 4N2 / Niveaus : 4N1, 4N2
---------------
Observez les exemples suivants / Bekijk de volgende voorbeelden
Hier kan ik
mijn betaalkaart insteken, mijn code intoetsen en geld uit de
automaat nemen.
Ik mag het water niet van de kraan drinken.
Ik moet vandaag de boekenkast opruimen.
De leerling wil een vraag stellen.
Sclera picto's
http://www.sclera.be/nl/picto/cat_overview
---------------
Utilisez l'auxiliaire correct en fonction du
contexte / Gebruik het correcte hulpwerkwoord in verband met de
context : kunnen, mogen, moeten,
willen
01. Ik ................ niet met die auto rijden. Hij
is niet van mij!
02. Het is heel laat. Ik ................ nu naar huis
teruggaan.
03. Peter ................ daar niet parkeren. Er is
geen plaats genoeg.
04. Vader ................. het huis verkopen. Hij
heeft dringend geld nodig.
woordenschat : dringend
: de toute urgence
05. Het is hier niet warm! ................. ik het
raam dichtdoen?
06. Ik ................. je niet helpen. Ik heb geen
tijd.
07. Ik ................. het raam niet dichtdoen. Ik
ben te klein.
08. Ik ga morgen naar zee. ............... je mee?
09. Pardon meneer, ............... Liesje met me komen
spelen?
10. Bert ................ morgen naar zee. Hij heeft
vrijaf!
woordenschat : vrijaf
hebben : avoir congé
11. We .................. de kast niet opendoen. Vader
wil het niet!
12. Marijke ................ niet meer naar huis. Er
is geen bus meer.
13. Betty ................ dat huis niet kopen. Ze
heeft geen geld genoeg.
14. Het licht is nu groen : ik ...............
oversteken.
15. Ik ................ niet schrijven omdat ik geen papier
heb.
16. Ik ben klaar met mijn werk. .................. ik
naar buiten gaan?
17. Je .................... de radio niet aanzetten. Vader
slaapt.
18. Het is twaalf uur. ................. ik de
tafel dekken?
woordenschat : de
tafel dekken : dresser la table
19. Loes ................ de deur niet opendoen. Ze
heeft de sleutel niet!
20. Nu ............... ik niet komen. Ik
............... nog een mailtje schrijven.
21. Ik heb geen pen. Ik ................. de
tekst niet overschrijven.
woordenschat : overschrijven
: recopier
22. De eigenaar .................
zijn huis verkopen. Hij heeft geld nodig.
woordenschat : de
eigenaar : le propriétaire
23. Ik ................. koffie hebben. Annie,
................. je dat voor mij halen?
24. Je ................. de wagen niet parkeren. De
hele straat staat vol met auto's!
25. Hij spreekt Nederlands maar hij ................
geen Frans spreken.
26. Ik heb een heel slecht cijfer voor wiskunde. Ik
................ niet naar de televisie kijken.
27. Annie is niet klaar. Peter ................ op
haar wachten.
28. Spreek luider! Ik ................
je niet verstaan.
woordenschat : luider
: plus fort / verstaan : comprendre [dans le sens de
bien entendre]
29. Mieke is bang. Ze ................ niet alleen
blijven.
30. Ik begrijp de tekst niet. ................ u me
helpen?
31. Betty heeft het koud. Ze ................ het raam
dichtdoen.
32. Hans is vijftien jaar oud. Hij .............. niet met
de auto rijden.
33. Ik werk heel veel want ik ............... de
eerste zijn.
34. De wagen ............... niet rijden omdat er geen
benzine meer in de tank zit.
woordenschat : de
tank (uitspraak [tɛŋk]) : le réservoir
35. Nou, jongens! Jullie ................ om half tien
naar bed!
---------------
Doctissimo : http://club.doctissimo.fr/profnlds/nederlandse-spraakkunst-neerlandaise-805740/photo/oefening-werkwoorden-auxiliaires-26720890.html
Doctissimo : http://club.doctissimo.fr/profnlds/nederlandse-spraakkunst-neerlandaise-805740/photo/oefening-werkwoorden-auxiliaires-26720890.html
Solutions / Oplossingen
01. mag
02. moet
03. kan
04. wil ou moet
05. Mag
06. kan
07. kan
08. Wil
09. mag
10. kan
11. mogen
12. kan
13. kan
14. mag
15. kan
16. Mag
17. mag
18. Mag
19. kan
20. kan - moet
21. kan
22. wil ou moet
23. moet - Wil ou Kan = Kun
24. kan
25. kan
26. mag
27. moet
28. kan
29. wil
30. Kunt = kan
31. wil
32. mag
33. wil
34. kan
35. moeten
Aucun commentaire:
Enregistrer un commentaire