- Test de néerlandais / Test Nederlands
- Connaissances grammaticales / Grammaticakennis
- Exercices grammaticaux / Grammaticale oefeningen
- Questionnaire à choix multiples / Multiplechoicevragen, meerkeuzevragen
---------------
Omcirkel de letter die
met de goede oplossing overeenkomt. / Entoure la lettre qui correspond à la bonne réponse.
76. De directeur heeft vanmorgen een speech gehouden, maar ik heb
er niet aandachtig ............... geluisterd.
a. naar het
b. naar
c. naartoe
d. naar hem
77. Hij heeft een ruime garage; ............... .
a. er staan er drie wagens in
b. erin staan drie wagens
c. er staan drie wagens erin
d. er staan drie wagens in
78. Ik ............... dat je in mijn kamer rookt.
a. hou(d) niet
b. hou(d) ervan niet
c. hou(d) er niet van
d. hou(d) het niet
79. - ............... ? - Op zijn vader!
a. Wie lijkt Jan veel op
b. Waarop lijkt Jan
c. Waar lijkt Jan veel op
d. Op wie lijkt Jan veel
80. - Hoe laat is het? - Het is ............... .
a. half voor drie
b. half over drie
c. half drie
d. drie half
81. Die ruïne dateert van de ............... eeuw na Christus.
a. achtse
b. achtste
c. achtde
d. achtte
82. Zijn laatste artikel was absoluut oninteressant. Er kwam ................ van lezers op.
a. niet enkele reactie
b. enkele reactie niet
c. enkele geen reactie
d. geen enkele reactie
83. Hij houdt niet van het stadsleven.
a. Daarom leeft hij op het platteland.
b. Daarom, leeft hij op het platteland.
c. Daarom, hij leeft op het platteland
d. Daarom, op het platteland leeft hij
woordenschat ➛ het stadsleven : la vie citadine
84. Ik heb ................ .
a. vanmorgen mijn zuster het cadeau gegeven
b. vanmorgen het cadeau mijn zuster gegeven
c. het cadeau vanmorgen mijn zuster gegeven
d. het cadeau aan mijn zuster gegeven vanmorgen
85. In de hal van het hotel wachtte de commissaris ongeduldig op het document. Ik moest ................. .
a. het daar hem om twee uur brengen
b. het hem daar om twee uur brengen
c. om twee uur het hem daar brengen
d. hem het daar om twee uur brengen
woordenschat ➛ ongeduldig : impatiemment
86. De ober heeft ............... .
a. vlug weggenomen alle borden en glazen
b. alle borden en glazen vlug weg genomen
c. weggenomen vlug alle borden en glazen
d. vlug alle borden en glazen weggenomen
woordenschat ➛ wegnemen : débarrasser
87. Ik zou ................ .
a. er graag nog eens over met je willen praten
b. er graag nog eens met je willen over praten
c. er graag nog eens met je over willen praten
d. graag nog eens met je willen praten erover
88. Ik heb ............... .
a. hem nog niet het pakje gestuurd
b. nog niet hem het pakje gestuurd
c. hem het pakje nog niet gestuurd
d. hem nog het pakje niet gestuurd
89. Het kind heeft zijn melk ................. .
a. op moeten drinken
b. opdrinken moeten
c. moeten op drinken
d. op drinken moeten
90. Wanneer ............... ?
a. de directeur wil naar Rome vertrekken
b. wil de directeur naar Rome vertrekken
c. wil vertrekken de directeur naar Rome
d. de directeur wil vertrekken naar Rome
91. Kies de correcte zin :
a. Waar keek ze naar van tijd tot tijd?
b. Waar keek ze van tijd to tijd naar?
c. Waar naar keek ze van tijd tot tijd?
d. Waar ze keek van tijd tot tijd naar?
92. Wat ............... !
a. was ze mooi en elegant
b. ze was mooi en elegant
c. ze mooi en elegant was
d. mooi en elegant ze was
93. Vanmiddag is ze de stad in gegaan en .............. .
a. twee cd's heeft gekocht
b. heeft ze gekocht twee cd's
c. ze twee cd's gekocht heeft
d. heeft ze twee cd's gekocht
94. Hij gaf ons de tijd om ............... .
a. over de situatie te nadenken
b. over de situatie natedenken
c. te nadenken over de situatie
d. over de situatie na te denken
woordenschat ➛ nadenken : réfléchir
95. Ik denk dat ik de sleutels in mijn overjas ............... .
a. heb laten zitten
b. laten zitten heb
c. zitten laten heb
d. heb zitten laten
96. Surfen is een sport ............... .
a. waar mijn jongste broer in bijzonder goed is
b. waar in mijn jongste broer bijzonder goed is
c. waar mijn jongste broer bijzonder goed in is
d. waar mijn jongste broer is bijzonder goed in
woordenschat ➛ bijzonder : particulièrement
97. We zijn ............... .
a. om half vijf teruggekomen vannacht van een vakantie in Turkije
b. vannacht om half vijf teruggekomen van een vakantie in Turkije
c. om half vijf van een vakantie in Turkije vannacht teruggekomen
d. van een vakantie vannacht in Turkije om half vijf teruggekomen
98. ............... , dan was ik niet gekomen.
a. Dat had ik geweten
b. Had ik geweten dat
c. Had ik dat geweten
d. Ik had dat geweten
99. Kies de correcte zin :
a. Al heeft het lang geduurd, heeft hij het probleem opgelost.
b. Al heeft het lang geduurd, hij heeft het probleem opgelost.
c. Al het lang geduurd heeft, hij heeft het probleem opgelost.
d. Al het heeft lang geduurd, heeft hij het probleem opgelost.
woordenschat ➛ oplossen : résoudre
100. ............... , behaal je een diploma.
a. In plaats van goed te studeren
b. Door goed te studeren
c. Om goed te studeren
d. Ofschoon je goed studeert
woordenschat ➛ behalen : obtenir
76 b
77 d
78 c
79 d
80 c
81 b
82 d
83 a
84 a
85 b
86 d
87 c
88 c
89 a
90 b
91 b
92 a
93 d
94 d
95 a
96 c
97 b
98 c
99 b
100 b
b. naar
c. naartoe
d. naar hem
77. Hij heeft een ruime garage; ............... .
a. er staan er drie wagens in
b. erin staan drie wagens
c. er staan drie wagens erin
d. er staan drie wagens in
woordenschat ➛ ruim : spacieux
a. hou(d) niet
b. hou(d) ervan niet
c. hou(d) er niet van
d. hou(d) het niet
79. - ............... ? - Op zijn vader!
a. Wie lijkt Jan veel op
b. Waarop lijkt Jan
c. Waar lijkt Jan veel op
d. Op wie lijkt Jan veel
80. - Hoe laat is het? - Het is ............... .
a. half voor drie
b. half over drie
c. half drie
d. drie half
81. Die ruïne dateert van de ............... eeuw na Christus.
a. achtse
b. achtste
c. achtde
d. achtte
82. Zijn laatste artikel was absoluut oninteressant. Er kwam ................ van lezers op.
a. niet enkele reactie
b. enkele reactie niet
c. enkele geen reactie
d. geen enkele reactie
83. Hij houdt niet van het stadsleven.
a. Daarom leeft hij op het platteland.
b. Daarom, leeft hij op het platteland.
c. Daarom, hij leeft op het platteland
d. Daarom, op het platteland leeft hij
woordenschat ➛ het stadsleven : la vie citadine
84. Ik heb ................ .
a. vanmorgen mijn zuster het cadeau gegeven
b. vanmorgen het cadeau mijn zuster gegeven
c. het cadeau vanmorgen mijn zuster gegeven
d. het cadeau aan mijn zuster gegeven vanmorgen
85. In de hal van het hotel wachtte de commissaris ongeduldig op het document. Ik moest ................. .
a. het daar hem om twee uur brengen
b. het hem daar om twee uur brengen
c. om twee uur het hem daar brengen
d. hem het daar om twee uur brengen
woordenschat ➛ ongeduldig : impatiemment
86. De ober heeft ............... .
a. vlug weggenomen alle borden en glazen
b. alle borden en glazen vlug weg genomen
c. weggenomen vlug alle borden en glazen
d. vlug alle borden en glazen weggenomen
woordenschat ➛ wegnemen : débarrasser
87. Ik zou ................ .
a. er graag nog eens over met je willen praten
b. er graag nog eens met je willen over praten
c. er graag nog eens met je over willen praten
d. graag nog eens met je willen praten erover
88. Ik heb ............... .
a. hem nog niet het pakje gestuurd
b. nog niet hem het pakje gestuurd
c. hem het pakje nog niet gestuurd
d. hem nog het pakje niet gestuurd
89. Het kind heeft zijn melk ................. .
a. op moeten drinken
b. opdrinken moeten
c. moeten op drinken
d. op drinken moeten
90. Wanneer ............... ?
a. de directeur wil naar Rome vertrekken
b. wil de directeur naar Rome vertrekken
c. wil vertrekken de directeur naar Rome
d. de directeur wil vertrekken naar Rome
91. Kies de correcte zin :
a. Waar keek ze naar van tijd tot tijd?
b. Waar keek ze van tijd to tijd naar?
c. Waar naar keek ze van tijd tot tijd?
d. Waar ze keek van tijd tot tijd naar?
92. Wat ............... !
a. was ze mooi en elegant
b. ze was mooi en elegant
c. ze mooi en elegant was
d. mooi en elegant ze was
93. Vanmiddag is ze de stad in gegaan en .............. .
a. twee cd's heeft gekocht
b. heeft ze gekocht twee cd's
c. ze twee cd's gekocht heeft
d. heeft ze twee cd's gekocht
94. Hij gaf ons de tijd om ............... .
a. over de situatie te nadenken
b. over de situatie natedenken
c. te nadenken over de situatie
d. over de situatie na te denken
woordenschat ➛ nadenken : réfléchir
95. Ik denk dat ik de sleutels in mijn overjas ............... .
a. heb laten zitten
b. laten zitten heb
c. zitten laten heb
d. heb zitten laten
96. Surfen is een sport ............... .
a. waar mijn jongste broer in bijzonder goed is
b. waar in mijn jongste broer bijzonder goed is
c. waar mijn jongste broer bijzonder goed in is
d. waar mijn jongste broer is bijzonder goed in
woordenschat ➛ bijzonder : particulièrement
97. We zijn ............... .
a. om half vijf teruggekomen vannacht van een vakantie in Turkije
b. vannacht om half vijf teruggekomen van een vakantie in Turkije
c. om half vijf van een vakantie in Turkije vannacht teruggekomen
d. van een vakantie vannacht in Turkije om half vijf teruggekomen
98. ............... , dan was ik niet gekomen.
a. Dat had ik geweten
b. Had ik geweten dat
c. Had ik dat geweten
d. Ik had dat geweten
99. Kies de correcte zin :
a. Al heeft het lang geduurd, heeft hij het probleem opgelost.
b. Al heeft het lang geduurd, hij heeft het probleem opgelost.
c. Al het lang geduurd heeft, hij heeft het probleem opgelost.
d. Al het heeft lang geduurd, heeft hij het probleem opgelost.
woordenschat ➛ oplossen : résoudre
100. ............... , behaal je een diploma.
a. In plaats van goed te studeren
b. Door goed te studeren
c. Om goed te studeren
d. Ofschoon je goed studeert
woordenschat ➛ behalen : obtenir
---------------
Solutions / Oplossingen76 b
77 d
78 c
79 d
80 c
81 b
82 d
83 a
84 a
85 b
86 d
87 c
88 c
89 a
90 b
91 b
92 a
93 d
94 d
95 a
96 c
97 b
98 c
99 b
100 b
Aucun commentaire:
Enregistrer un commentaire