mercredi 26 septembre 2018

Exercice d'appariement; matchingoefening : het lichaam - lichamelijke bewegingen; le corps - les mouvements du corps / vocabulaire; woordenschat / construction de phrases; zinnen bouwen / néerlandais; Nederlands

  • Vocabulaire néerlandais / Woordenschat Nederlands
  • Verbes néerlandais / Nederlandse werkwoorden, Nederlandse verba
  • Exercice d'appariement, exercice d'association / Matchingoefening, combineeroefening, associatieoefening
  • Construction de phrases : propositions relative / Zinnen construeren : betrekkelijke bijzin, relatieve bijzin
  • Thème : le corps, les mouvements du corps / Thema : het lichaam, lichamelijke bewegingen
  • Niveaux :  4N1, 5N1, 5N2 / Niveaus : 4N1, 5N1, 5N2
---------------
 OEFENING  /  EXERCICE 
 Het lichaam – lichamelijke bewegingen 
 Le corps – les mouvements du corps 

  A  
Klik op de afbeelding om die te vergroten!
Klik rechts op de afbeelding om die in een nieuw venster open te doen!
Cliquez sur l'illustration pour l'agrandir!
Cliquez droit sur l'illustration pour l'ouvrir dans une nouvelle fenêtre!

 B 
Kies 10 afbeeldingen en beschrijf ze door een zinnetje te maken : gebruik het passende werkwoord en ook een relatieve bijzin.
Choisis 10 images et décris-les en construisant une phrase : utilise le verbe adéquat et aussi une proposition relative selon le modèle : 

Voorbeeld
Afbeelding n°1 : De jongen die in het gras ligt, geniet van de zon.
                                                                    [werkwoord aan het einde van de zin / rejet du verbe]
01. ...............................................................................................
02. ...............................................................................................
03. ...............................................................................................
04. ...............................................................................................
05. ...............................................................................................
06. ...............................................................................................
07. ...............................................................................................
08. ...............................................................................................
09. ...............................................................................................
10. ...............................................................................................
---------------
 Oplossingen en voorbeeldzinnen 
 Solutions et phrases-modèles 

  A  
01. liggen / 02. zitten / 03. slapen / 04. vallen / 05. leunen / 06. hurken / 07. hangen / 08. bukken / 09. (uit)rusten / 10. buigen / 11. uitrekken / 12. dragen / 13. zweten / 14. beven / 15. klimmen / 16. kruipen / 17. hinkelen / 18. springen / 19. schaatsen / 20. fietsen / 21. lopen/wandelen / 22. vlug lopen/hollen/rennen

   
02. De kinderen die op de grond zitten, luisteren naar de juf.
03. De jongen die in zijn bed ligt, slaapt lekker.
04. De man die een schilderij wilde ophangen, valt van de trap.
05. De jongen die een pak draagt, leunt tegen de muur.
06. De sportieve man die hurkt, kijkt opzij.
07. De aap die aan een liaan hangt, ziet er lenig uit.
08. De moeder die veel van haar kind houdt, bukt om hem een kusje te geven.
09. De man die in de hangmat ligt, rust even uit.
10. De werknemer die de directeur ziet voorbijlopen, buigt om hem te (be)groeten.
11. Het meisje dat wakker wordt, rekt haar armen uit.
12. De kruier (van het hotel)/de chasseur/de piccolo die veel koffers en tassen draagt, ziet er moe uit.
13. De mecanicien/technicus die veel zweet, heeft een overall aan.
14. De man die klappertandt, beeft van de kou.
15. Het meisje dat op de ladder klimt, wil een appel plukken.
16. De baby die een blauwe pyjama aan heeft, kruipt op de grond.
17. De oude man en de twee meisjes kijken naar de oude vrouw die aan het hinkelen is.
18. De jonge vrouw die op de trampoline springt, concentreert zich om de oefeningen te maken.
19. De man en de vrouw die op het ijs schaatsen, amuseren zich veel.
20. Die twee mensen die door de natuur fietsen, zijn zeer sportief.
21. De man die met een wandelstok loopt en de vrouw die een rugzak draagt, moeten nog 15 km afleggen.
22. De man die naar het station holt, zal misschien zijn trein missen.

Woordenschat ➛ de juf : la maîtresse (d'école) / het pak : le costume / opzij kijken : regarder sur le côté / de liaan : la liane / lenig : agile, souple / eruitzien (zag er ... uit, er ... uitgezien) : avoir l'air + adjectif / de hangmat : le hamac / voorbijlopen (liep ... voorbij, voorbijgelopen) : passer / de overall [ovərˈɑl, ovər'ɔːl]: la salopette / klappertanden (klappertandde, geklappertand : claquer des dents / de ladder : l'échelle / plukken : cueillir / de wandelstok : la canne, le bâton / afleggen : parcourir / missen : rater [le train, le bus, ...]
Pinterest : document 'Het lichaam - lichamelijke bewegingen' in jpeg-formaat
Doctissimo : document 'Het lichaam - lichamelijke bewegingen' en format JPEG
Document 'Het lichaam - lichamelijke bewegingen' en format PDF

Aucun commentaire:

Enregistrer un commentaire